De katholieke illustratie; zondags-lektuur voor het katholieke Nederlandsche volk
jrg 10, 1876-1877, no 52
jrg 11, 1877-1878, no 1,3,7,8,9

Dublin Core

Titel

De katholieke illustratie; zondags-lektuur voor het katholieke Nederlandsche volk
jrg 10, 1876-1877, no 52
jrg 11, 1877-1878, no 1,3,7,8,9

Onderwerp

De nijverheidstentoonstelling te Amsterdam

Bron

Katholiek Documentatie Centrum

Verwijzing

De katholieke illustratie. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKDC09:017278052:00001

Text Item Type Metadata

Tekst

DE TENTOONSTELLING TE AMSTERDAM.

Terwijl in het Oosten de oorlog in vollen gang is, het vernielende schroot bloeiende steden verwoest en de hoeven der paarden den weelderigen oogst vertrappen, is inde hoofdstad van ons vaderland een feest geopend, dat meer dan eenig ander recht heeft een vredefeest te heeten. Den 10 Juli had te Amsterdam de opening plaats van de Internationale Tentoonstelling van Kunst toegepast op Nijverheid. Wegens den rouw van het koninklijke huis, waarvan twee prinsen, de prins van Oranje en prins Alexander, het voorzitterschap der Tentoonstelling bekleeden, had de opening zonder de minste plechtigheid plaats. Nadat de beide prinsen haar den vorigen dag met een bezoek hadden vereerd, verklaarde de Voorzitter der commissie, do heer mr. Leonard Wolterbeek Dz. den volgenden dag, in eene korte rede, waarin hij de hooge waarde der Tentoonstelling deed uitkomen, dat de toegang geopend was, en hiermede was de geheele plechtigheid afgeloopen. De Tentoonstelling heeft plaats in het Paleis voor Volksvlijt, met inbegrip van het Frederiksplein, dat als Tentoonstellingsterrein is afgesloten. Het Paleis voor Volksvlijt is een gebouw, waarop Amsterdam, al was het alleen maar voor dergelijke gelegenheden, prijs mag stellen. Groot, ruim, voor alle inwerkingen van het licht opengesteld, is het als de aangewezen plaats voor eene tentoonstelling, en mogen de classieke architecten zijn bouwstijl ook on voor waardelijk veroordeelen, zijne hooge waarde en belangrijkheid voor eene stad als Amsterdam komen eerst uit, wanneer er, zooals thans, behoefte is aan gebouwen, ruim en geriefelijk genoeg om er eene tentoonstelling in te houden. Geen enkele stad zou eene zoo geschikte ruimte, zulk een geriefelijk paleis weten aan te wijzen, en Sarphati’s schepping moge niet aan alle eischen der schoonheid voldoen, beschouwd uit het oogpunt van het nut is zij eenig in ons land.

Nederlands kunst-industrie, van ouds beroemd, is hier de gelegenheid weer opengesteld haar schatten uitte stallen en in het licht te stellen ten aanschouwe van de geheele beschaafde wereld; want al heet de Tentoonstelling ook eene internationale, meer dan alle andere landen te zamen is Nederland er vertegenwoordigd. En zoo behoort het. Landen, zoo eng begrensd als het onze, nemen geen groote plaats in op het wereldtooneel, en zeker kunnen zij er geen aanspraak op maken er eene eerste rol op te spelen, ten minste vooral niet op politiek gebied. Hiermede kunnen wij ons echter troosten. Gelukkig het volk, dat weinig of geen geschiedenis heeft en wiens staatkunde aileen een binnenlandsche heet. Er is echter een gebied, waarop de macht en het getal moeten onderdoen voor den geest, het is waar sprake is van kennis en kunst en, als onmiddellijk uitvloeisel van beide, industrie. Nederlands taal is binnen hare grenzen opgesloten, maar voor de Nederlandsche industrie is de weg opengesteld tot de geheele wereld.

Als Nederlanders moeten wij natuurlijk belangstellen in deze Tentoonstelling; wij hebben hier een naam op te houden, op velerlei gebied zoo gunstig bekend en ook op het gebied van kunst-industrie van oudsher met eere genoemd. De gelegenheid zal voor duizenden openstaan om een bezoek aan de hoofdstad te brengen en met eigen oogen de wonderen der nijverheid te beschouwen; maar ook duizenden die zich dit genot en dit uitstapje moeten ontzeggen. De Katholieke Illustratie zou meenen beneden hare taak te blijven, wanneer zij aan deze laatsten geene vergoeding schonk en door het weergeven van de schoonste voorwerpen der Tentoonstelling niet allen inden geest bij dezen kunst- en nijverheids-wedstrijd deed tegenwoordig zijn. Reeds in ons eerste nummer zal eene gravure van eene der schitterendste inzendingen worden opgenomen, en zoolang de Tentoonstelling duurt, zullen wij voort blijven gaan met het publiek op de hoogte te houden. De Katholieke Illustratie toch streeft er vooral naar een volksboek te zijn, en alles wat ons als katholieken of als Nederlanders belang km inboezemen, heeft recht op eene plaats in hare kolommen.


DE NIJVERHEIDS-TENTOONSTELLING TE AMSTERDAM.

I.

In het laatste nommer van onzen vorigen jaargang wezen wij reeds met een enkel woord op do Tentoonstelling te Amsterdam, ten einde inden nieuwen jaargang terstond onze wandeling door het Paleis voor Volksvlijt te kunnen beginnen. We meenden toch, dat de Illustratie bij°eene zaak van zoo groot en algemeen belang haar woord niet mocht terughouden. We zijn echter nog verder gegaan en, om de belangstelling inde Tentoonstelling op te wekken, hebben we onzen lezers eene verrassing bereid, welke wij zijn er zeker van door allen zal gewaardeerd worden. Doch daarover later; geven wij eerst eene schets van den indruk, welken het geheel op ons maakte.

Zelden zagen wij eene Tentoonstelling, die bij zoo weinig nummers zoo rijk is aan kunststukken. In elk der elf groepen, waarin zij verdeeld is, treft men iets aan, dat de aandacht trekt en de bewondering opwekt. Men moge deze meening als eene persoonlijke beschouwen, welke geheel op zich zelve staat en als zoodanig niet meer waarde heeft dan elke andere, we zagen met genoegen dat de verschillende dagbladen niet minder uitweiden over de prachtige voorwerpen op de Tentoonstelling aanwezig.

’t Was een gelukkig denkbeeld van de regelings-commissie, om er naar te trachten het bevallige der ingezonden voorwerpen beter te doen uitkomen, door ze te plaatsen op eene wijze, die volkomen aan het doel beantwoordt. Een groot gedeelte der Tentoonstelling bestaat uit kamers, die voor het meercndeel door verschillende inzenders werden gemeubeld, en ’t spréékt vanzelf, dat het effect daardoor zeer wordt verhoogd. Het eenige bezwaar, dat hierdoor ontstaat, is, dat het beoordeelen moeieljker wordt, dan indien men het „soort bij soort” in practijk had gebracht.

Opdat men ons beter zou kunnen volgen, noemen wij hieronder de elf afdeelingen of groepen op, om ze in volgende artikelen in rangorde te behandelen.
Groep I. Kunst, toegepast op versiering van gehouwen.
Groep II. Kunst, toegepast op de stoffeering van gebouwen.
Groep III. Kunst, toegepast op de bewerking van onedele metalen.
Groep IV. Kunst, toegepast op de bewerking der edele metalen en gesteenten.
Groep V. Kunst, toegepast op glas- en aardewerk.
Groep VI. Kunst, toegepast op stoffen voor kleeding on huiseljk gebruik.
Groep VII. Kunst, toegepast op vervoermiddelen.
Groep VIII. Kunst, toegepast op kleine voorwerpen van allerlei aard.
Groep IX. Kunst, toegepast op de grapliische kunsten.
Groep X. Kunst, toegepast op vrouwelijke handwerken.
Groep XI. Middelen ter verspreiding van kunstzin en goeden smaak.

Uit deze opsomming blijkt genoegzaam, dat de verscheidenheid rijk moet zijn. Evenals.bij vorige tentoonstellingen, heeft men ook ditmaal eene loterij georganiseerd van de ingezonden voorwerpen, welke nu reeds prijzen telt van zeer aanzienlijke waarde. Wij hebben gemeend daarvan partij te moeten trekken, om onzen inteekenaren eene aangename verrassing te bezorgen.

Door aankoop zijn wij in ’t bezit gekomen van tweehonderd en vjftig loten, welke wij bestemd hebben voor even zooveel opLssers van den rebus in dit nummer voorkomende. Het spreekt vanzelf, dat bij meerdere goede oplossingen het lot zal beslissen aan wie de loten zullen toegezonden worden. Niet minder dan tweehonderd en vijftig gulden is dus de prijs, welke w j voor rebus N°. 1 bestemd hebben, en bij een weinig geluk zullen enkele onzer abonnés een prijs bekomen, die meer dan tweehonderd en vijftig gulden waarde heeft, terwijl verschillende andere eveneens tevreden zullen worden gesteld door prijzen, wel is waar, minder in waarde, doch nog altijd zeer belangrijk. Ten einde onze lezers op do hoogte te brengen van de waarde der prijzen, zullen wij in onze volgende nummers eenige gravures van de voornaamste voorwerpen opnemen en er eene beschrijving van geven.


DE NIJVERHEIDS-TENTOONSTELLING TE AMSTERDAM.

II.

De persoon die mij op mijne wandelingen door het Paleis voor Volksvlijt vergezelde, had meer tentoonstellingen gezien dan ik ooit zien zou, en ’t was daarom dat ik mij niet weinig voorstelde van mijn bezoek.

Onderweg sprak hij mij zeer veel over de practische zijde der kunst, wanneer zij op de nijverheid werd toegepast, en uit zijn gesprek bleek mij, dat dit niet alleen een zijner lievelings-onderwerpen was, maar dat ik inde meeste zaken mij geheel en al op zijn oordeel zou kunnen verlaten, daar hij van zeer vele takken van nijverheid volkomen op de hoogte was. Ik zou dit later ondervinden.

Van ’s-Bosch naar Amsterdam is eene reis, welke in twee uren wordt afgelegd, en niet zoodra waren wij inde hoofdstad aangeland of wij richtten onze schreden naar het Paleis, om terstond ons bezoek te beginnen met het bezichtigen van het voorplein.

De fraaie kiosken links van den ingang wandelden wij zonder eenige opmerking voorbij en bleven het eerst stilstaan voor een verzameling van voorwerpen in terracotta, die zoowel door vorm als door sierlijke bewerking de aandacht trokken. Ik wilde hier een aanvang maken met mijne aanteekeningen, doch mijn gast was mij voor en maakte mij op zooveel schoonheden opmerkzaam, dat ik het beter vond te luisteren dan te schrijven.

Hij roemde zeer het ornamentwerk en de fraaie vormen, die men er aan had weten te geven, doch was allesbehalve tevreden over de jardinière in terracotta, rechts naast den hoofdingang geplaatst. Als tuinversiering was het wel een schoon stuk, doch het beeld dat er op stond bedierf alles. Een fatsoenlijk mensch zou zich schamen zulk een stuk in zijn tuin te hebben, zeide hij.

Ik kon niet anders dan instemmen met zijn gevoelen en om den slechten indruk eenigszins weg te nemen, bracht ik hem naar de houten loods, waarin de rijtuigen staan geëxposeerd. De pracht daarvan is werkelijk verblindend. Tot inde minste onderdeelen is men met smaak te werk gegaan en vooral de twee victoria’s, bekleed met blauw en bruin satijn, stellen bijna het overige inde schaduw.

Mijn gast was tevreden en roemde zeer de hooge vlucht, welke deze tak van nijverheid in Nederland genomen heeft. Een beslissend oordeel over het schoonste stuk wilde hij echter niet uitspreken, daartoe moest hij heter op de hoogte van het vak zijn.

Over een der kunstmatig aangelegde bruggen, die het plein met het Paleis verbinden, traden wij het gebouw binnen, en wandelden, zonder rechts of links te willen zien, naar het midden der groote zaal, voor de prachtige kiosk, om een indruk op te doen van het geheel. Mijn gezel kon een uitroep van bewondering niet inhouden, en werkelijk, wat wij zagen, verdient dit ten volle. Zulk een smaak inde rangschikking, waardoor de kostbare en prachtige voorwerpen meer uitkomen, konden wij niet verwachten. Naar welke zijde wij ons ook wendden, overal ontmoette ons oog de vernuftige en bekwame hand, welke het geheel geregeld heeft.

Zooals ik reeds in het vorige artikel zeide, is de groote zaal verdeeld in afzonderlijke kamertjes, welke gemeubeld zijn met de ingezonden voorwerpen, behoorende tot groep II: Kunst toegepast op de stoffeering in gebouwen.

De meubelen zijn meerendeels antiek bewerkt en de buffetten, tafels en kasten bieden op dat gebied zulk een rijkdom aan, dat men urenlang voor elk stuk kan staan zonder al het fijne der bewerking volmaakt gezien te hebben. De meeste voorwerpen zijn zoo eenvoudig mogelijk, doch dit is het juist wat er de groote waarde aan geeft.

De spiegels verdienen eene afzonderlijke vermelding en met temeer genoegen doe ik dit, daar de Nederlandsche inzendingen daaronder de kroon spannen. Komt men voor een stuk dat bijzonder do aandacht trekt, dan kan men er zeker van zijn inden catalogus een Nederlandschen naam aan te treffen. ’sHage, Maastricht, Amsterdam, Leiden, Arnhem hebben stukken geleverd, welker kunstwaarde zeer hoog is, en als de jury aan een buitenlandsehe inzending den prijs en de premie toewijst, moet dit alleen toegeschreven worden aan de omstandigheid, dat de meeste Nederlandsche spiegels niet in den wedstrijd meedingen.

De eetkamer-ameublementen en schoorsteenmantels, beiden prijsvragen, zijn zoo rijk en elke inzending is op zich zelve zoo keurig, dat de jury er geene gemakkelijke taak aan heeft het beste aan te wijzen, want elk stuk trekt zoo zeer door zijn kunstrijke en bevallige vormen aan, dat men oen geroutineerd kenner moet zijn om te bepalen wat het beste en meest sierlijke is.

In een der kamertjes, gemeubeld met meesterstukken van Tenetiaansche houtsnijkunst, bevindt zich een kast en een tafeltje uit de nalatenschap van H. M. de koningin. Het tafeltje draagt op een rijk gebeeldhouwd en vergulden voet een marmeren mozaïek ingelegd blad en mag waarlijk vorstelijk heeten. Nog zagen wij ineen ander kamertje een antieke tafel en étagère, beiden door Z. M. den koning aangekocht, vooral uitmuntende door de sierlijke en eenvoudige vormen.

De Haagsche firma, die onlangs de vertrekken bemeubelde, welke door den keizer van Brazilië gedurende zijn verblijf inde residentie bewoond werden, exposeerde het complete ameublement vaneen der kamers, alles in antieken vorm. Wij kunnen het begrijpen, dat Dom Pedro den hotelhouder zijne bewondering en tevredenheid te kennen gaf over de inrichting van zijn hotel, daar men niet licht een rijker en smaakvoller geheel zal vinden. H-et Dagblad, dat destijds het ameublement roemde, zeide niet te veel, doch bleef verre bene'den de werkelijkheid.

(Wordt vervolgd.)


DE NIJVERHEIDS-TENTOONSTELLING TE AMSTERDAM.

III.

Mijn medebezoeker der tentoonstelling had mij als ’t ware door de zaal gesleept, zoodat ons overzicht slechts zeer vluchtig was geweest. Ik bracht hem dit onder het oog, en ontving lachend ten antwoord, dat zijne nieuwsgierigheid hem wat al te voortvarend had gemaakt. Wij zouden intusschen nu alles wat meer op ons gemak gaan zien.

„Nu wij toch eenmaal de orde verbroken hebken,” zeide hij, „moesten wij maar metdemiddenrij beginnen, dat spaart ons eene wandeling naar het andere einde der zaal.”

Ik stem tóe en de wandeling begint.

Wanneer iemand mij vroeg welk voorwerp hij ’t eerst van de tentoonstelling moest gaan zien om een schitterenden indruk op te doen, zou ik hem raden: „wandel langs de middenrij der groote zaal.”

Goud, zilver, diamanten, edelgesteenten, ivoor, enz., alles verwerkt tot de prachtigste enkunstigstc voorwerpen, welke men zich op dit gebied kan denken, wedij voren daar met elkaar in gians en sierlijkheid en niet ten onrechte getuigen verschillende kenners, dat die buurt, zoowel om hare reëele als kunstwaarde, goud waard is.

Ik geef mij niet uit voor een bevoegd beoordelaar van dezen tak van industrie, doch mijn vriend wist mij zooveel voorwerpen aan te wijzen, waarover zelfs de oppervlakkigste bezoeker bij eene nadere verklaring kan oordeelen, dat ik hem hier gaarne het woord geef.

„Deze vitrine met zilverwerk,” begon bij , „neemt met eere de middenplaats op de tentoonstelling in. De heer P. van Santen Nzn. uit de hoofdstad, wiens werken op de tentoonstelling van 1866 van de jury eene extra vermelding kregen, heeft waarlijk ditmaal zijn reeds gevestigden naam eer aan willen doen.

„Zie slechts de beeldjes, welke op die vazen prijken. Tot inde minste bijzonderheden zijn de proportiën zoo juist en beantwoorden zij in stijl zoo nauwkeurig aan de coupes en vazen, waarop zij zijn aangebrachi, dat de smaak en frischheid van ’t geheel wel de aandacht moet trekken. Ik maak u nog opmerkzaam op de fijne en zuivere tint van het matzilver, alsmede op de zuivere afwerking van hot drijfwerk.

„De uitstalling der firma J. M. van Kempen & Zonen te Voorschoten is zoo verscheiden en tevens zoo merkwaardig, dat ik u slechts de voorwerpen wil noemen en aanwijzen. Een monumentale nautulus in zilver, gegraveerd in vermeil en niëllé-arbeid, een geschenk van de provincie Zeeland aan Z. M. den koning, ter gelegenheid van het 25jarig koningschap in Mei 1874; een schuttersregister, vervaardigd voor Z. M. en een schuttersplateau, op den band versierd met haut- en bas-relief, door de officieren der schutterijen den koning bij dezelfde gelegenheid aangeboden; het nationale gedenkteeken van 181.'i te ’s Ilage opgericht, iu zilver; eene met brillanten en gouden ornamenten versierde zilveren cassette van wijlen H. M. de koningin; verder verschillende drinkhoorns, coupes, statuettes, tafelmidd, nstuk, serviezen, alles zoo keurig en smaakvol in onderscheidene stijlen bewerkt, dat het moeielijk valt hieruit eene keus te doen.

„De Gebr. van Praag van Amsterdam weten ook wat kunst is. Zie eens die armband en broche! De versieringen zijn gewerkt als druiventrossen, welke uit diamanten gezet zijn. Merkt gij wel op hoe zuiver de natuurlijke vormen der vrucht en der bladeren zijn nagebootst ?”

„Zie zoo,” zeide ik, „dat is heel wat afgedaan ; wij moesten nu de galerijen bezoeken, want het schoone dat ik van hier daar kan zien, maakt mij ongeduldig.”

„Op een tentoonstelling moet men zijn geduid oefenen, wil men genieten,” was het antwoord, „doch laat mij u geleiden, wij hebben beneden nog veel merkwaardigs te zien.”

Ik onderwierp mij, en zoo bracht mjj mijn vriend naar den praclitigen kiosk, die in liet midden der groote zaal staat, juist onder den koepel.

De inrichting van den kiosk getuigt werkelijk voor den smaak der heeren De Kruijff en Mutters, die er hunne krachten aan besteedden. Zij is verdeeld in vier kamertjes, gelijkende naar die langs de wanden, waarboven do namen prijken van Oostenrijk, Frankrijk, Nederland en België. Allen zijn gemeubeld met inzendingen van fabrikanten uit de respectieve landen, en munten uit door fijnheid van bewerking en schoonheid van vorm. In Nederland behooren de meubelen aan Z. M. den koning en zijn afkomstig uit de fabriek van den heer 11. P. Mutters te ’s-Gravenhage.

Oostenrijk en België bezitten elk eene porceleinen vaas, welke meer dan een bewonderaar zullen vinden. Zij hebben eene lengte van ruim een halven meter en zijn buitengewoon fraai van vorm en ornamenteering. Die van Oostenrijk is uit de fabriek van Tieltsch te Altwasser, terwijl de Belgische is ingezonden door de beroemde porceleinfabriek te Meissen.

„Dat zijn prachtige weefsels,” zeide mijn gezel, mij op eenige vloerkleeden wijzende, die van de galerij naar beneden hingen.

Voor zoover ik kon oordeelen, waren hot allen schoone stukken, ofschoon ik de prijzen, waarvoor hunne eigenaars ze wilden afstaan, enorm hoog vond. Een heer die mijne opmerking hoorde deelde mij mee, dat de meeste tapijten geknoopt waren, en hij veronderstelde dat de hooge prijzen meer het gevolg waren van arbeidsloon dan van de dure grondstoffen.

Dat begreep ik, doch mijn vriendelijke inlichter voerde ons voor bet tooneel en toonde ons daar onder glas een tapijtje, dat wij werkelijk schoon vonden.

„Mooi, niet waar, doch wat denkt gij wel dat dit tapijt moot kosten?”

„Het is iets buitengewoons, mijnheer, en zal daarom wel duur zijn. Het zou mij niet verwonderen, indien de eigenaar er duizend gulden voor vroeg.”

Onze nieuwe kennis lachte en zeide :

„Vraag het eens aan dien oppasser?”

Ik deed het en ontving ten antwoord:

„Negen duizend gulden, mijnheer.” „Ik bedoel dit tapijtje, dat hier onder dit glas ligt,” herhaalde ik, geloovende dat de man mij verkeerd verstaan had.

„Negen duizend gulden, mijnheer,” herhaalde hij, met den vinger het stuk in quaestie aanwijzende, als om mij te overtuigen, dat hij hetzelfde tapijt bedoelde, waarnaar ik vroeg.

Toen mijn vriend en ik vreemd opkeken en onze nieuwe kennis lachte, zeide de man, dat liet kleine tapijtje geheel geknoopt was en dat een enkel man er twaalf volle jaren aan gewerkt had.

Wij dankten onzen vriendelijken wegwijzer voor zijne verrassing en bezichtigden daarna het aardewerk en porcelein, waaronder dat van den heer P. Regout te Maastricht eene eervolle plaats inneemt.

De schoonste inzendingen echter zijnde drie eetserviezen der Königlieh Sachsisch.Porzellan-Manufactur te Meissen. Twee er van zijn met blauw en purper schilderwerk en gouden randen, het derde prijkt met bloemsehilderwerk en verguldsel. De servetten en het tafelwerk zijn naar dezelfde teekening en in. dezelfde kleuren geweven als het servies waarbij zij behooren, en ik kan mij begrijpen dat de dames bij voorkeur hier stilstaan, om op haar gemak al dat schoone te bezien. Ook de vormen voldoen uitstekend en maken ze tot drie uitstallingen, die veel opspraak zullen verwekken.

(Wordt vervolgd.)


DE NIJVERHEIDSTENTOONSTELLING TE AMSTERDAM.

IV.

Alvorens naar de gaanderijen te klimmen, moeten wij nog een bezoek brengen aan het tooneel, dat geheel ingenomen is door inzendingen van de fabriek der heeren Cuypers en Stoltzenberg te Roermond. De Christelijke beeldhouwkunst heeft hier hare schatten uitgestald en ofschoon het slechts modellen en afgietsels in gips zijn, welke wij zien, hoorde ik toch van meer dan een kenner verklaren, dat deze collectie zoo volledig was als men maar konde wenschen, terwijl er duidelijk uit bleek, dat de profane beeldhouwkunst nog reuzenstappen heeft te doen om hare Christelijke zuster op zijde te streven.

„De firma Cuypers en Stoltzenberg,” zeide mijn „gezel, komt de eer toe aan deze kunst een krachtigen stoot te hebben gegeven, die niet anders dan de rijkste vruchten voor de toekomst kan afwerpen.”

Het voornaamste stuk, dat ook ’t meest in het oog valt, is een afgietsel in gips van de graftombe van Engelbert 11, graaf van Nassau en diens echtgenoote, Limburg van Baden, waarvan het oorspronkelijke inde groote kerkte Breda staat.

Het afgietsel is eene volmaakte on trouwe kopie van het Bredasche monument, zoo zelfs dat de fout aan den schouder vaneen der hoekfïguren niet verbeterd is.

Op een zoogenaamdon toetssteen rusten de beelden der vorstelijke personen naast elkaar, het hoofd geleund op opgerolde matten. De graaf is in volle wapenrusting, terwijl de gravin getooid is met de rijke kleeding eener vorstin uit de vijftiende eeuw.

De beide heelden, die in hunne gelaatstrekken eene wonderlijke en pittoreske uitdrukking van den dood vertoonen, worden toegeschreven aan den genialen heitel van Michel Angelc, ofschoon niets met zekerheid daaromtrent te zoggen is.

Op de vier hoeken van den steen knielen vier figuren, van oostersch marmer, waarvan die van Regulus en Julius Cesar insgelijks aan Michel Angelo worden toegesehreven, terwijl omtrent den kunstenaar der twee andere beelden nergens iets gemeld wordt.

Deze vier beelden zijn zoo fijn van leden, dat zij, die de Nispenkapel inde kerk van Breda bezoeken, zeker daartoe bij voorkeur een zonnigen dag kiezen , om bij het schijnsel dor stralen de aderen der beelden binnen hunne marmeren ledematen scherp te zien afgetoekend.

Op de schouders der vier beelden rust insgelijks weer een toetssteen; waarop de wapenen vangraaf Engelbert verspreid liggen. De graftombe is waarlijk vorstelijk en zelts het afgietsel met zijne naden en voegen is zoo schoon, dat de heeren Cuypers en StoLzenberg mot dit stuk alleen aan hunne vakgenoofen een kunstgenot aanbieden, de reis naar Amsterdam overwaardig.

Mijn vriend had geen woorden genoeg om de.graftombe te prijzen en deelde mij de geschiedenis van den graaf mede. Engelbert II van Nassau, graaf van Yianden, heer van Breda, enz. werd door Karei den Stoute tot ridder van het Gulden Ylies verheven. Hij vergezelde dien vorst op zijne bijeenkomst met den keizer te Trier en snelde te zijner verdediging inden ongelukkigen slag bij Nancy in 1477, waarbij hij zelf gevangengenomen en niet dan tegen betaling vaneen hoog losgeld ontslagen werd. Onder de regeering van Maximiliaan van Oostenrijk, tegen de Franschen strijdende, hielp hij de ege bij Guinegate in 1479 behalen, handhaafde vervolgens het gezag van den hertog in Vlaanderen, en verkreeg ter belooning zijner veelvuldige diensten aan hem bewezen, dó hoogste ambten inde Nederlanden, welke onderscheidingen hij zich door nieuwen krijgsroem tegen de Franschen in 1489, door beleidvolle onderhandelingen en de vermeestering van Sluis in 1492 ten volle waardig maakte. Door Filips den Schoone, bij diens vertrek naar Spanje, tot stadhouder over al de Nederlandsche gewesten, en alzoo tot de hoogste waardigheid naast die van den vorst verheven, bekleedde hij dien rang tot aan zijn dood, op 31 Mei 1504.

„Hoe het echter mogelijk is, dat Michel Angelo deze tombe zou gemaakt hebben, verklaar ik niet te kunnen begrijpen,” zeide hij, „ofschoon de meesterhand van den genialen kunstenaar er zoo merkbaar aan is waar te nemen, dat men tot het besluit moet komen, dat alleen Michel Angelo zulk een meesterwerk heeft kunnen leveren.”

Wij wandelden nu naar eender bijzalen, waar de arroslcden staan tentoongesteld. Bijna allen zijn buitonlandsche inzendingen, de meeste uit Parijs. Ik zal wel niet behoeven te zeggen dat ze in kostbaarheid en pracht niets te wenschen overlaten, ofschoon ik do ornamenteering zeer overdreven vind. Gouden schuitjes en schelpen maken een verblindend effect, doch slechts voor ’t eerste gezicht.

Beter bevallen ons de antwoorden op de uitgeschreven prijsvraag naar eene lithographie, voorstellende een diploma, bij de medailles van deze tentoonstelling uitte reiken. Wij kunnen begrijpen dat de jury inde keuze hier eene moeiolijko taak heeft, doch zoowel mijn vriend als eenige andere bezoekers spraken met zeer veel lof over de schets van den heer Jean Gabriels uit Roermond, wiens zinnebeelden nog van iets anders getuigen dan van eene artistieke teekenpen.

Over hetgeen wij gezien hadden sprekende, wandelden wij naar het voorplein, om eene verversching te gebruiken, waar wij in gezelschap van eenige kennissen een gezellig halt uurtje doorbrachten.

Mijn vriend geraakte daarbij ineen dispuut over verschillende meeningen, welke reeds door de dagbladen over de tentoonstelling zijn uitgesproken en keurde het ten hoogste af, dat sommige schrijvers zulke rookelooze oordeelvellingen over de kunstwaarde van enkele inzendingen hadden neergeschreven, waaruit duidelijk bleek, dat zij niet voldoende op de hoogte waren om in deze zaken een woord mee te spreken.

Met name noemde hij ’t geen de tentoonstelling aanbiedt op het gebied van Christelijke kunst, als de versiering van kerkgebouwen, beelden, misgewaden en benoodigdheden van het altaar, welke voorwerpen door enkelen uiteen modern oogpunt werden beschouwd en dus ook als zoodanig afgekeurd. De realistische weg, waarheen die enkelen de kunst willen voortsleepen, vond in hem een hevig bestrijder, want, zeide hij, behaalt die richting de overhand, dan zullen diegenen, welke nu de kunst vereeren en liefhebben, een afschuw van haar krjjgen, daar men tot de oorspronkelijke kunst terug moet, om allen wansmaak te vernietigen, welke door velen nu als de echte kunst wordt beschouwd.

Ik kon niet anders dan dit pleidooi, dat gestaafd werd door verschillende voorbeelden, beamen, en stapte vervolgcns weel' het paleis binnen om de gaanderijen te gaan bezichtigen.


DE NIJVERHEIDSTENTOONSTELLING TE AMSTERDAM.

V. (Slot.)

De gaanderijen van het Paleis voor Volksvlijt zijn niet minder bezienswaardig dan de zalen, en in menig opzicht beantwoorden de voorwerpen meer aan het doel der tentoonstelling: kunst toegepast op nijverheid.

Ik spreek niet van de meubelen, welke in zeven vertrekjes staan gerangschikt, het oordeel van mijn vriend daarover heb ik reeds vermeld, maar begin terstond met de graphische kunst.

Mijn vriend, die inden catalogus den naam der heeren C. A. Spin & Zonen had gelezen, zocht terstond naar hunne uitstalling en roemde zeer de hoogst nette en keurige afwerking der drukwerken. Hij las echter ook den naam van den heer Henri Bogaerts op eene kast met drukwerken, die vooral zijne aandacht trok.

Het spreekt vanzelf dat ik hier de noodige inlichtingen moest geven. Ik begon met de proeven van drukwerk der Bijbelsche Geschiedenis, met platen van Gustave Doré.

„Op eene drukkerij als die van den heer Henri Bogaerts,” merkte ik op, „waar vijf geïllustreerde tijdschriften, twee periodieke werken en tweemaal per week een courant allen met ontzaglijke oplagen worden afgeleverd, moet de slijtage van gegoten letters een enorm kapitaal verslinden, temeer daar de lettervormen der Katholieke Illustratie, om de groote oplage van dit tijdschrift, na eenmaal op de pers te zijn geweest, zoogoed als onbruikbaar worden.

„Daarom wordt gebruik gemaakt van de stereotypie, waarbij de lettervormen ineen soortgelijke spetie als de zetletters worden overgebracht, en de aldus verkregen nieuwe vormen komen op de persen.

„Ik zal u de voordeelen van die inrichting wel niet behoeven aan te toonen, zij liggen voor de hand. Ziehier de afdrukken van die gestereotypeerde vormen : zij zijn schooner dan die, welke van de letter zijn gedrukt; gij kent overigens de Illustratie, en deze wordt, even als alles inde ateliers van den heer Bogaerts, van gestereotypeerde vormen gedrukt.

„Doch laat ik u eerst iets mededeelen over de bewerking der gravures. Hier hebt gij bijvoorbeeld de oorspronkelijke schilderij vanEerelman, Hij niest 1 Daar ligt de eerste bewerking: zij is gephotographeerd op palmhout. Nu krijgt de graveur het stuk hout en graveert alle lijntjes met zijn stift na, met de schilderij als model, tot de kopie gereed is. Yan de houtgravure maakt men afdrukken om te zien waar fouten te verbeteren zijn, en voldoet de gravure aan het oorspronkelijke, dan wordt zij door middel van de galvanoplastie tot kopergravure gemaakt en komt zoo op de pers. Gij kunt u overtuigen of de afdrukken niet volkomen in alles het oorspronkelijke gelijken.”

„Neem mij niet kwalijk dat ik u inde rede val,” zeide mijn gezel, „doch zeg mij eens, is het werkelijk waar, dat de gravures van de Katholieke Illustratie op de ateliers van den heer Bogaerts vervaardigd worden?”

„Zeker, ofschoon ook enkele cliché’s worden aangekocht, want van sommige gravures is de reproductie verboden, doch de meeste worden te ’s-Bosch gemaakt. Daarbij heeft de heer Bogaerts eene inrichting voor etsen op metaal en steen, en eene inrichting voor zincographie, waarvan de bewerking hier in proeven vertegenwoordigd is. De verschillende gravures, welke de kast versieren zijn allen op de ateliers van den heer Bogaerts gemaakt.”

„De omvang dier zaak moet dan wel zeer groot zijn,” merkte hij op.

„Dat is zoo,” antwoordde ik; „in deze inrichting zijn voortdurend van twee- tot driehonderd personen werkzaam en ’t is door buitengewone wilskracht en enorme kapitalen mogelijk geworden een zaak, die twaalf jaren geleden uit een personeel van dertig personen bestond, op eene voor ons land ongekende hoogte te brengen.”

„Maar waarom heeft de heer Bogaerts een gedeelte dezer zaak, zooals de Katholieke Illustratie, aan eene Maatschappij overgegeven?”

„Dat zal ik u zeggen, vriend. Vanaf het begin is het ’t streven van den heer Bogaerts geweest om de zaak op een grooten voet te schoeien, om, als zij eenmaal eene zekere hoogte bereikt had, haar in eene Maatschappij te herscheppen, waardoor hare ontwikkeling eene nieuwe vlucht moest nemen ; want ge zult mij moeten toegeven, dat de krachten van één persoon daartoe ontoereikend zijn. Ge verteldet mij, toen wij inden Tramway zaten, dat ge een van de eersten waart die aandeelen hadt in de Omnibus-Maatschappij. Nu vraag ik u, waarom is die onderneming eene Maatschappij en behoort zij niet uitsluitend aan u, die een van de rijkste Amsterdammers zijt? Doch gij kent de uitgebreidheid der zaak nog niet. Aan de fabriek is ook verbonden, behalve de houtgraveer-inrichting en volledige drukkerij, eene steendrukkerij, eene werkplaats voor het drukken van oleographieën, onze premieplaten, eene werkplaats voor het stempelen en vergulden der handen van de Illustratie en eene binderij. Doch wij willen verder gaan.”

„Een oogenblikje. Laat mij u eerst mijne bewondering betuigen voor de inzending van den directeur uwer maatschappij. Zijne kast is eenig op de tentoonstelling, en ik geloof niet, dat er in geheel het land eene inrichting bestaat, waarin alle takken der typograpbie zoo volledig worden beoefend.”

Nu namen wijde dekens van de heeren Yeltman & C°. te Amsterdam in oogenschouw, die, sierlijk gerangschikt tot eene tropee, een groot denkbeeld geven van de hoogte, waartoe het genoemde heeren in dezen tak van industrie gebracht hebben.

Ook de tropee der wapenfabriek van den heer H. de Jager uit Haarlem mag zeer compleet heeten en mijn gezel gaf zijne bevreemding daarover te kennen, dewijl hij meende dat Nederland op dat gebied niets noemenswaardig opleverde. De tropee overtuigde hem echter dat Nederland voor het buitenland niet onder behoefde te doen en zeer zeker kon wijzen op de volledigheid zijner Haarlemsche fabriek, waar zoowel wapenen als armures worden vervaardigd.

De photographie heeft ook hare prachtigste voorwerpen uitgestald. De heeren Wegner & Mottu, zoo bekend om hunne photographieën, munten hier vooral uit en wat zij geleverd hebben mogen met het volste recht kunstproducten heeten. De lezers der Katholieke Illustratie kunnen zich daarvan overtuigen in de gravures, welke wij van de tentoonstelling gaven, die allen genomen zijn naar photographieën van genoemde heeren.

In de afdeeling vrouwelijke handwerken staan de vereenigingen Tesselschade en Arbeid adelt bovenaan. Het naai-, borduur- en tapisseriewerk wordt door de meeste bezoekers met onverschilligheid voorbij gegaan en toch is het de moeite waard enkele voorwerpen nauwkeurig te beschouwen. Het is mij onmogelijk allen te vermelden, en nog minder zou ik durven wagen het prachtigste werk er uitte zoeken; men moge dus met de vermelding tevreden zijn.

Hier eindigt ons bezoek. Veel bezienswaardig is er dat ik onvermeld heb gelaten; ik hoop echter, dat ik er in geslaagd ben een algemeen denkbeeld gegeven te hebben van eene tentoonstelling die zoo gunstig geslaagd is en waarop Nederland zoo schitterend vertegenwoordigd werd.

C.

Original Format

Tijdschrift

Bestanden

MMKDC09_017278052_00003_image.jpg
MMKDC09_017278052_00004_image.jpg
MMKDC09_017278052_00005_image.jpg
MMKDC09_017279001_00013_image.jpg
MMKDC09_017279001_00014_image.jpg
MMKDC09_017279003_00003_image.jpg
MMKDC09_017279003_00008_image.jpg
MMKDC09_017279007_00006_image.jpg
MMKDC09_017279007_00008_image.jpg
MMKDC09_017279008_00003_image.jpg
MMKDC09_017279008_00008_image.jpg
MMKDC09_017279009_00006_image.jpg

Citaat

“De katholieke illustratie; zondags-lektuur voor het katholieke Nederlandsche volk
jrg 10, 1876-1877, no 52
jrg 11, 1877-1878, no 1,3,7,8,9,” Paleis voor Volksvlijt, geraadpleegd 22 oktober 2024, https://paleisvoorvolksvlijt.nl/items/show/24.

Bestandsformaten