Home en nieuws Roemruchte geschiedenis Het gebouw Historische beschrijvingen Virtuele 3D Paleis Literatuur Winkel Links


COLOFON
Deze website en het 3D model van het Paleis voor Volksvlijt worden ontwikkeld door Mainstream Netservice. Voor meer informatie: info@mainstream.nl.

© Copyright 2011.

Toevoegen aan Favorieten

DE AMSTERDAMSCHE GIDS

De Amsterdamsche gids
Stadsdrukkerij Amsterdam, 4e jaargang nr. 11, mei 1929, pp. 218-222, 241-253

DR. S. SARPHATI

STICHTER
VAN HET PALEIS VOOR
VOLKSVLIJT.

HET PALEIS VOOR VOLKSVLIJT

Den eersten Mei 1851 opende de Koningin van Engeland in het Crystal Palace te Londen de wereldtentoonstelling, die op de bezoekers een overweldigenden indruk maakte. Het geleek, volgens een schrijver dier dagen "naar niets van 't geen te voren was gezien, tenzij in den meest fantastischen droom. De lange gangen, bezoomd door de kostbaarste voortbrengselen van nijverheid, de rijke tapijten van de hooge galerijen afdalende, het geruisch der stemmen, de vreemde aangezigten, de vermenging van kleederdragten, de geur der geparfumeerde wateren, de boomen, zich te midden van de volgeladen bazars verheffende, de springende fonteinen en het over alles zich uitstrekkende glinsterende dak, vereenigden zich te zamen om eene wereld te vormen, zooals alleen in de verbeelding van Oostersche sprooksprekers had kunnen bestaan".

Zes millioen menschen bezochten dit "tooverpaleis". Een van hen was de Amsterdamsche arts dr. Sarnuel Sarphati, "de man, die sterke liefde voor zijn stad vereenigde met den durf en het doorzettingsvermogen om iets groots tot stand te brengen". 1).

1) Prof. Brugmans in de "Groene Amsterdammer".

218

In Sarphati kwam de gedachte op, ook voor Amsterdam, voor geheel Nederland een paleis voor nijverheid en kunst te stichten. Ter voorbereiding van dit plan richtte hij in 1852 de Vereeniging voor Volksvlijt op, die tot doel had: advies en inlichtingen te geven op alle aan haar gerichte vragen over hetgeen met de uitoefening van koophandel, nijverheid en landbouw in verband stond; het invoeren en verkrijgbaar stellen van alle hier te lande niet genoeg bekende of in den handel niet verkrijgbare voorwerpen, waren, werktuigen enz.; het houden van tentoonstellingen; het ontbieden en verzenden van alle met de bedrijven in verband staande voorwerpen, welke haar zullen worden gevraagd of aangeboden; het aanwenden van de meest gepaste middelen om de ontdekkingen en verbeteringen op het gebied der volksvlijt ten spoedigste hier te lande bekend te maken. Prins Frederik der Nederlanden aanvaardde het beschermheerschap en eere-praesidium der Vereeniging. Het lidmaatschap stond open voor iedereen tegen een jaarlijksche contributie van f 25 voor Amsterdammers en f 15 voor hen, die elders woonden.

In haar orgaan De Volksvlijt werd bij voortduring o.m. de aandacht gevestigd op het nut van openbare tentoonstellingen. In 1853 reeds wendde Sarphati zich tot het Gemeentebestuur, met het verzoek, grond bij de Utrechtsche-poort af te staan voor het oprichten van een gebouw tot het bovengenoemde doel. Het antwoord was niet bemoedigend; Burgemeester en Wethouders verklaarden dat de gevraagde gronden niet konden worden afgestaan en dat evenmin een ander terrein beschikbaar kon worden gesteld. De moeilijkheid school hierin, dat op de gronden, welke Sarphati gevraagd had, zich bevonden "de doelmatig ingerigte veemarkten, met de kavalerie-kazernen en de Utrechtsche-poort, welke beiden wel in hoogst vervallen staat verkeerden, maar toch nog in gebruik bleven.

"Daarbij kwam - Sarphati zelf is hier aan het woord - dat te gelijker tijd tusschen de Hooge- en Stedelijke Regeringen werd onderhandeld over de militaire inrigtingen dezer stad, waarvan de grondslag was, om de vlakte vóór de Utrechtsche-poort - dat is juist hetgeen wij noodig hadden - tot het houwen van steenen kavalerie- en infanterie-kazernen af te staan".

Er was Sarphati echter veel aan gelegen, om juist dit terrein

219



HET BINNENTREKKEN DER FRANSCHE TROEPEN
DOOR DE UTRECHTSCHE-POORT IN DEN WINTER VAN 1795.

voor zijn gebouw aangewezen te krijgen. Want hij beoogde niet alleen de stichting van een grootsche gelegenheid voor het houden van tentoonstellingen, hij wenschte tevens dat zijn paleis het waardige begin zou zijn eener nieuwe stadsuitbreiding. Tweehonderd jaren was het geleden, dat Amsterdam zijn laatste uitbreiding voltooide; aan den grenspaal van de vroegere ontwikkeling der stad zou "het nieuwe tijdvak van vooruitgang en welvaart worden geopend".

De moeilijkheden waren niet gering. Maar ten langen leste werd de oplossing gevonden. In juni 1857 stelde de Raad van Amsterdam het terrein voor de Utrechtsche-poort ten behoeve van het Paleis voor Volksvlijt beschikbaar en in den zomer van 1858 kregen de onderhandelingen met de Regeering omtrent den bouw der kazernes haar beslag. De maatschappij het Paleis voor Volksvlijt had zich nl. bereid verklaard, om voor haar rekening den buitensingel der stad tegenover het bolwerk Ouderkerk te verleggen en dit bolwerk te vergrooten, ten einde aldus ruimte te vinden voor de cavalerie-kazernes.

220

Maar Sarphati had niet alleen met de lands- en de stadsregeering te maken. Een deel van het terrein was particulier eigendom, waarop in de 18e eeuw door den schepen mr. Andries Munter een "pleiziertuintje" was aangelegd. Dat "tuintje" was in de dagen van Sarphati een fraai lustoord, dat den naam Flora droeg. De Maatschappij kocht in 1858 den tuin, met het heerenhuis, den koepel en de beplantingen, na langdurige onderhandelingen van den toenmaligen eigenaar dr. C. G. L. Caesar. Bovendien moesten met nog andere eigenaren van perceelen regelingen worden getroffen, die vrij belangrijke financieele offers vereischten, terwijl het ten slotte ook noodig was, dat de Utrechtsche-poort zelf verdween. Omtrent den prijs daarvoor kon ondershands geen overeenstemming worden verkregen; de Raad besloot, de poort in openbare veiling te brengen, de Maatschappij kocht haar 31 januari 1859 voor f 10.650 en de daarvoor gelegen brug voor f 1325. De grond werd bij raadsbesluit van 16 Februari 1859 in erfpacht gegeven aan de Maatschappij. Wel mocht Sarphati dus in zijn orgaan de Volksvlijt schrijven:

“Elk plekje van die drie bunders grond, welke thans beschikbaar zijn, had hare eigene bezwaren, terwijl het verkrijgen van enkele ellen soms ondenkbare moeite heeft gekost en het geheele plan in gevaar bragt".

Sarphati had echter niet op het einde der onderhandelingen gewacht, om zijn plannen een vasteren vorm te geven. Toen de Raad in Maart 1855 in beginsel besliste, dat grond voor het tentoonstellingsgebouw zou worden afgestaan, stelde dit College daarbij de voorwaarde, dat de Vereeniging voor Volksvlijt binnen drie maanden het bewijs moest leveren, dat zij over de noodige fondsen beschikte, om den voorgenomen bouw tot stand te brengen.

Binnen den gestelden termijn kon Sarphati aan Burgemeester en Wethouders berichten, dat door eenige stad- en landgenooten een bedrag van ruim f 300.000 beschikbaar was gesteld

In het voorjaar van 1856 liet Sarphati daarop verschijnen de Prospectus en Statuten voor het Paleis, waarbij een leening van f 1.000.000 voor den bouw werd uitgeschreven.

De inschrijving was opengesteld gedurende drie dagen (van 7-9 Juli 1856); reeds den eersten dag vóór twaalven was de

221



DE OSSENMARKT IN 1857.

leening door 1300 inschrijvers volteekend. Alleen door ingezetenen van Amsterdam was voor f 800.000 bijeengebracht.

Thans kon de bouw voorbereid worden. Een prijsvraag werd uitgeschreven, maar geen der ingezonden ontwerpen werd de uitvoering waardig gekeurd. Daarop werd aan den architect-ingenieur Cornelis Outshoorn opdracht gegeven een plan te ontwerpen. Begin 1858 leverde Outshoorn zijn plan in, dat de stoutste verwachtingen der algemeene vergadering van deelhebbers overtrof.

(Wordt vervolgd.)

222



HET INHEIEN VAN DEN EERSTEN PAAL
VOOR HET PALEIS VOOR VOLKSVLIJT OP 7 SEPTEMBER 1858.

HET PALEIS VOOR VOLKSVLIJT.
(Slot.)

Den 7en September 1858 werd in tegenwoordigheid van den Koning de eerste paal geheid; in October 1862 begon men met den koepel, in September 1863 werd het Victoriabeeld geplaatst, in de eerste helft van 1864 voltooiden de smeden, timmerlieden, stucadoors en schilders het binnenwerk, zoodat de feestelijke opening op 16 Augustus 1864 bepaald kon worden. Het nijverheidspaleis van Sarphati stond er: het was anderhalf maal zoo lang als het Paleis op den Dam; het was breeder; het was gebouwd van in hoofdzaak glas en ijzer, het had gekost f 170.000 voor de fundeering, f 650.000 voor den bovenbouw en f 80.000 voor bijkomende werken. Gereed was het "monument, dat geheel van glas, overal licht en leven zal doorlaten, opvangen en verspreiden, en eene schakel vormen in de keten dier groote stichtingen, welke het menschelijk genie thans oprigt ter eere Gods en tot nut der wereld" (Sarphati).

De dag der opening werd een feestdag en niet alleen voor de

241



HET PALEIS VOOR VOLKSVLIJT IN 1864.

Amsterdammers. Om één uur 's namiddags ving de plechtigheid aan, in tegenwoordigheid o.m. van Prins Frederik. Sarphati hield de feestrede. Een orkest, onder leiding van joh. J. H. Verhulst speelde de Jubel-ouverture van Von Weber, een koor zong Händels Halleluya en den Lofzang van Mendelssohn.

Des avonds te half acht werd een groot instrumentaal en vocaal concert gegeven door de Stafmuziek van de Grenadiers en jagers en het strijkorkest van J. Ed. Stumpff. De entrée voor het publiek bedroeg: voor de opening en het muziekfeest f 10 voor een heer met een dame; voor het muziekfeest 's avonds f 5 voor een heer met een dame; voor iedere dame meer f 2; voor een heer alleen f 3. Waar alzoo te voorzien was, dat niet alle Amsterdammers bij deze feestelijkheden tegenwoordig zouden kunnen zijn, hadden de directeuren van het Paleis "wenschende al onze Stadsgenooten in de gelegenheid te stellen in de feestviering van den dag te deelen", besloten des avonds te half elf een vuurwerk te doen afsteken op den Buiten-Amstel. Het zal dan ook wel met het oog op deze laatstgenoemde festiviteit

242



ADVERTENTIE TEN BEHOEVE VAN DE PREMIELEENING IN 1867.

geweest zijn, dat de Nederl. Rhijnspoorweg en de Hollandsche Spoorweg nachttreinen lieten loopen resp. naar Rotterdam en Arnhem (vertrek 12.15) en naar Haarlem-Den Haag, (vertrek 12.30).

“Met genoegen zagen wij”, schreef de Amsterdamsche Courant, "dat de leden van het gemeentebestuur en vele andere ingezetenen door het uitsteken der vlaggen van hunne ingenomenheid met het feest blijk hebben gegeven. Inzonderheid leverden de Utrechtsche straten een schoon gezigt op". Dr. Sarphati werd

243



DE PAARDENMARKT OP HET FREDERIKSPLEIN IN 1874.

door den Koning benoemd tot ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw.

Na den dag der opening werd het Paleis voor het publiek ter bezichtiging open gesteld. Er werd een druk gebruik van gemaakt. Op Zondag 21 Augustus kwamen er ± 5000 bezoekers" den Zondag daarop bijna 8000 en op 4 September bijna 10.000 menschen.

Het Paleis mocht zich dus in een groote publieke belangstelling verheugen; de concerten van Verhulst, Coenen e.a. werden druk bezocht; evenzoo de tentoonstellingen. Intusschen was in 1865 ook de tuin gereed gekomen; in Juni werd hij geopend, ter gelegenheid waarvan een tentoonstelling van bloeiende planten en gewassen gehouden werd.

De Maatschappij had inmiddels tot den Raad het verzoek gericht, den grond, waarop het Paleis gebouwd was en dien zij in erfpacht had gekregen, van de Gemeente te mogen koopen. In de raadsvergadering op 14 juni 1865 werd dit verzoek behandeld; met, 23 tegen 5 stemmen besloot de Raad, den grond te

244



HET FREDERIKSPLEIN IN 1869,
BEKEND ONDER DEN NAAM VAN "DE KIEZELSTEENEN
WOESTIJN MET DE RHODODENDRON-OASIS"
(Naar een zeldzame foto van dit terrein in dezen toestand.)

verkoopen voor f 3000. Enkele leden vonden dien prijs te laag, maar daartegenover werd opgemerkt, dat de Maatschappij reeds zoo'n belangrijk bedrag - ruim f 180.000 - aan den grond had ten koste gelegd, dat een lagere prijs uit dien hooide wel verantwoord was en bovendien, dat de groote onderneming zooveel mogelijk in de hand diende te worden gewerkt.

Al kreeg het Paleis dus in verschillenden vorm steun, met de exploitatie liep het niet voorspoedig. Reeds enkele jaren na de opening dreigde het financieel mis te loopen. In de Amsterdamsche Courant en het Handelsblad van die dagen vindt men herhaaldelijk artikelen, die krachtig opwekken tot steun aan de onderneming, o.a. door deel te nemen in haar geldleeningen. Het zou te ver voeren, hier over uit te weiden; slechts moge gememoreerd worden de premieleening, die wel zeer bekend geworden is, nl. die van Januari 1867, groot f 1.000.000.

Aan kritiek ontbrak het evenmin. Zoo werd door het publiek geklaagd over bediening, verlichting, verwarming, te hooge prijzen, het peil der concerten, het financieel beleid enz. Een staaltje

245



(Spotprent uit het geïllustreerd politienieuws).

van de wijze, waarop die kritiek zich uitte, moge hier volgen.

"En waartoe zou men ook eene instelling nog langer in ’t leven trachten te houden, die nimmer levensvatbaarheid had; die niet in de verste verte aan hare roeping beantwoordde; die van, den beginne af slecht werd geadministreerd en geëxploiteerd en dit nog immer slecht wordt gedaan?”

Of in "dicht" vorm:

Glas en ijzer zaâmgewrocht,
Aandeelhouders zwaar bezocht,
Rendez-vous van kou en tocht,
Kweekplaats van de rhumatiek;
Schuiven, geeuwen van 't publiek;
Zangers van den kouden grond,
Koude lijden, blauw en bont,
Donker, zuinig met het gas
Duur en slecht in kop en glas.

246



EEN GEZICHT OP HET PALEIS, TER PLAATSE WAAR THANS,
HET OOSTEINDE IS.

In de oogen strooijen zand
Door het bluffen in de krant
Veel beloven weinig geven,
Naar charlatanisme zweven . . . .

Enkele jaren na de opening van het Paleis, nl. in 1867 stelden Burgemeester en Wethouders voor: "het plein voor het Paleis, waarvan de kazernen, de stallen der kavallerie en de ossenmarkt waren verdwenen, te doen verfraaien door het aanbrengen van eenige beplantingen en een gedeelte der Achtergracht, begrepen tusschen de verlengde richtingen van het Oost- en Westeinde te doen dempen." Deze voordracht werd door den Raad aangenomen Op 20 Dec. 1867. Burgemeester en Wethouders droegen aan L. P. Zocher op, een plan voor den aanleg van het plantsoen, te ontwerpen. Zijn plan werd door den Raad in de zitting van 14 januari 1870 met algemeene stemmen aangenomen.

247

Ter herdenking van het 600-jarig bestaan van Amsterdam werd 28 October 1875 in het Paleis een groot feest georganiseerd.

Deze gelegenheid werd benut om het voor korten tijd gekochte orgel, vervaardigd in de fabriek van de firma Cavaillé-Coll te Parijs, in te wijden. Groote verwachtingen werden gekoesterd. In die dagen was Amsterdam niet verwend op muzikaal gebied. Een opera was er niet, de orkesten lieten te wenschen over, het orgel zou nu hieraan te gemoet moeten komen.

Het fransche instrument beantwoordde echter blijkbaar niet aan aller verwachtingen. Althans het gaf in 1877 iemand aanleiding tot het maken van het volgende versje over het Paleisorgel.

Wie of ook op het orgel speelt,
Geplaatst in het Volkspaleis
Kan zeker zijn, dat hij verveelt
Dat merkt men telken reis;
Want nauwlijks hoort men het geluid
Van het fransche instrument
Of bijna ieder zegt ronduit:
Dat hij verlangt naar 't end
Men moest dus dit Parijs-product
Voortaan maar stil doen staan
En het beschouwen als mislukt
Voor een orkest-orgaan. . . . . .

De onbevredigende uitkomsten der exploitatie van het Paleis waren mede oorzaak, dat herhaaldelijk getracht werd, het door een andere bestemming meer rendabel te maken. Zoo opperde J. J. L. ten Kate Jr. het denkbeeld, twee zalen te bestemmen tot Nationaal Kunst- en Kunstnijverheidsgebouw; de bovengalerijen zouden worden ingericht voor een Handelstentoonstelling. Bovendien wenschte hij een gedeelte te reserveeren voor café-restaurant, clubs en vergaderlokalen, terwijl hij den tuin wilde inrichten tot kurgarten, waar gelegenheid zou zijn voor muziekuitvoeringen en waar kleine bazaars zouden kunnen verrijzen. Deze wijziging zou dan meebrengen dat de lokaliteiten, toen

248



HET PALEIS VOOR VOLKSVLIJT KORT VOOR DEN BRAND.

voor koffiekamer en lawntenniszaal ingericht, zouden worden gesloten.

Een ander plan was van E. F. W. Thon, een Nederlander, directeur van de groote overdekte markt te Dusseldorf. De heer Thon had het denkbeeld opgevat zulk een overdekte markt in het Paleis voor Volksvlijt in te richten. Hij deed daartoe in 1888 stappen bij het Gemeentebestuur, ten einde de bestaande marktgelegenheden te doen opheffen en het door hem te huren Paleis voor Volksvlijt als Centrale markthal te doen inrichten voor den opslag en verkoop van vleesch, groente enz. Dit plan werd niet in alle kringen gunstig ontvangen. Men vreesde verontreiniging van de omgeving, tot groot nadeel van de eigenaars der aldaar staande perceelen. Vooral de Jordaan-bewoners hoopten, dat Burgemeester en Wethouders het plan zouden verwerpen. De markten gaven in deze buurt groote bedrijvigheid en verschaften aan vele bewoners een goed bestaan. Bij opheffing van deze markten vreesden zij het ergste voor deze buurt. Het gemeentebestuur keurde het plan aanvankelijk af. Het zou echter, zoo al niet geheel, dan toch ten deele worden uitgevoerd. Op 31

249

October 1889 werd de markthal in het Paleis voor Volksvlijt opengesteld. Er bevonden zich o.a. een bloemenkiosk, een vischwinkel, een vleeschwinkel, een wildhandel, een comestibleswinkel in. Iederen dag werd er veiling van levensmiddelen gehouden.

In 1890 besloot men tot verbouwing van de oostelijke helft van het Paleis tot schouwburgzaal en tot het restaureeren der concertzaal. Na een gehouden tentoonstelling ter bevordering van de Veiligheid en gezondheid in fabrieken en werkplaatsen in den zomer van 1890 trad een gezelschap uit den Salon de Variétés uit de Amstelstraat hier op.

Telkens echter veranderde de aard van wat in het Paleis werd geboden. Dan weer werden concerten gegeven; opera's opgevoerd, volksstukken ten tooneele gebracht. Waaghalzen hadden hun gevaarlijke toeren verricht aan in de hoogte aangebrachte rekken, danseressen waren opgetreden, alles volkomen in strijd met de denkbeelden van dr. Sarphati, die zeker geen inrichting van vermaak wilde bouwen.

Voor de opgevoerde balletten hebben zich in het Paleis bijzonder verdienstelijk gemaakt de decoratieschilders Grootveld en de welbekende Jan Maandag. Laatstgenoemde kwam 7 April 1871 als jongmaatje op het atelier van Grootveld. Toen kwamen de groote dagen voor het Paleis met de balletten, uitgevoerd door het gezelschap van Jan Eduard de Vries. Avond aan avond was de zaal volkomen uitverkocht. Jan Maandag, die in 1896 ook in het Paleis zijn zilveren jubileum vierde, heeft, werkende in zijn atelier aldaar, bijna 60 jaren de geschiedenis van het tot puin vergane Paleis medegeleefd. Ook voor dezen kunstenaar moet de 18e April wel een zeer droevige dag geweest zijn. Vele van zijn scheppingen zijn op dien dag op de zolders van het Paleis in vlammen opgegaan.

Reeds tweemaal eerder was het Paleis met brand bedreigd.

Op 28 December 1890 ontstond in de kasteleinswoning brand. Met 2 brandkranen werd het vuur gebluscht. In een oogwenk waren bij de blussching de.vestibule en de trappen in een ijsveld herschapen. Alles kon nog tijdig geruimd worden, zoodat het concert dien avond op den gewonen tijd kon aanvangen.

Op 17 December 1899 woedde wederom brand. Thans was de

250



WAT VAN HET PALEIS VOOR VOLKSVLIJT OVERBLEEF.

brand ontstaan tusschen de plafonds. ook ditmaal kon hij nog tijdig gebluscht worden, zonder dat groote schade werd aangericht.

In het voorjaar van 1893 werd het voortbestaan van het Paleis uit anderen hoofde ernstig bedreigd.

In een rumoerige vergadering op 11 Juli van dat jaar, onder leiding van mr. W. Heineken, werd mr. Floris Adriaan Van Hall als commissaris gekozen. In een daaropvolgende vergadering op 7 Augustus werd Van Hall in het bestuur gekozen. Het oude bestuur trad af. Perioden van malaise, achteruitgang en van intensieve exploitatie wisselden elkaar af. Mr. Van Hall woonde, nadat hij aan het bewind kwam, in het Paleis, waarvan hij vele jaren de leiding in handen heeft gehouden. Eerst onlangs is hij overleden.

In 1892 trad het specialiteiten gezelschap van Frits van Haarlem hier op en werden onder leiding van Richard Hol klassieke concerten gegeven. In 1894 weer waren de kelders van het Paleis

251

veranderd in een café, de catacomben, een vergaderzaal en een rolschaatsenbaan. Een jaar later werd het Paleis ingericht tot Vélodrôme. In de groote concertzaal zou onderricht gegeven worden in de wielerkunst, waar onervaren wielrijders zich konden bekwamen. Bovendien werden wedstrijden in figuurrijden georganiseerd. De feestelijke opening van het Vélodrôme d' Hiver vond plaats op 6 November 1895.

Ook werden in het Paleis vaak bals-masqué's en voorjaarskermissen gehouden. Van de tentoonstellingen mogen nog genoemd worden de groote bakkerijtentoonstelling, de tentoonstelling de Mensch, de Pluimveetentoonstellingen en vele industrieele tentoonstellingen.

Bij de stichting van het Paleis voor Volksvlijt is niet tegelijkertijd de galerij gebouwd. Op dit terrein, dat gemeente-eigendom was, stond aanvankelijk slechts een politiebureau aan de Utrechtsche-poort.

Omstreeks 1882 vormde zich een consortium van koopers van dit terrein, met het doel het na aankoop te bebouwen met woonhuizen langs Oost- en Westeinde en met open galerijen en winkels naar de zijde van den tuin. Het was niet de bedoeling, de galerijen te bestemmen voor de bezoekers van den tuin, maar voor het publiek, dat in de galerij een overdekten weg kon vinden, ter vermijding van den tochtigen weg langs den voorgevel van het Paleis.

De Gemeenteraad besloot 5 April 1882 tot den verkoop van deze terreinen, aan een Commissie van dit consortium, bestaande uit de heeren de Marez Oijens, Hendrichs, Middendorp en Plate, voor een bedrag van f 16.800. Bovendien zou de Commissie nog f 34.200 bijdragen voor de kosten van amotie van het politiebureau, het bouwen van een nieuw bureau en van een tijdelijk hulpbureau van politie in de nabijheid der Utrechtsche-poort. Daarna werd een aanvang met den bouw van de galerij gemaakt.

Sarphati heeft slechts korten tijd getuige kunnen zijn van de lotgevallen zijner schepping. Reeds den 23en juni 1866 is hij overleden, 53 jaren oud.

Na te Leiden te hebben gestudeerd in de geneeskunde, promoveerde hij in 1838 en vestigde zich als arts te Amsterdam,

252

waar hij in 1858 werd bevorderd tot doctor in de geneeskunde. Doch niet alleen als geneesheer diende hij zijn tijdgenooten. In 1848 stichtte hij de Maatschappij tot Bevordering van Landbouw en Landontginning; in 1846 de Inrichting voor Onderwijs in Koophandel en Nijverheid; in 1852 de Vereeniging voor Volksvlijt; in 1861 de Nationale Hypotheekbank; in 1863 de Credit en Depositobank. Daarenboven had de eerste Maatschappij voor Meel- en Broodfabrieken, welke in 1856 werd opgericht, haar ontstaan grootendeels aan dr. Sarphati te danken. Ook voor de uitbreiding der Hoofdstad heeft hij veel verricht. Hij richtte in 1864 de Nederlandsche Bouwmaatschappij op. Onmiddellijk liet hij de werkzaamheden aanvangen en reeds den 30en April 1866 werd de eerste straat in het nieuwe kwartier geopend, welke straat eenmaal zijn naam zou dragen, ofschoon deze onderscheiding voor hem te laat kwam. Tot voltooiing van het door hem begonnen werk, riep hij de Amstel-hotel-Maatschappij in het leven, die onder zijn voorzitterschap haar taak met zoo veel ijver aanvaardde, dat het Amstel-hotel, waarvan op 26 Maart 1866 de eerste steen werd gelegd, reeds eenige maanden later tot de vierde verdieping was opgetrokken.

253